De
Havanezer is een levendige, vrolijk, opgewekte levensgezel die
over het algemeen ook gezond is. Hij kan ook een hoge leeftijd
bereiken. Toch kunnen bepaalde ziektes en aandoeningen ook de
Havanezer treffen. Sommige aandoeningen zijn erfelijk, anderen
zijn dat niet. Sommigen zijn aangeboren, anderen treden op
latere leeftijd op. In wat volgt geven we meer uitleg over
enkele aandoeningen die de Havanezer zouden kunnen treffen.
Het gaat in het algemeen over ziektes die kleine rassen
treffen (dat kunnen bijvoorbeeld ook de Maltezer, de Bichon Frisé
en de Toy Poedel zijn). Sommige van de aandoeningen die we
bespreken zijn echter zeldzaam en niet vaak voorkomend bij de
Havanezer zoals Legg Perthes Calve. Andere worden vaker
gediagnosticeerd bij de Havanezer zoals Cataract. Voor sommige
aandoeningen kunnen tests uitgevoerd worden, onder andere voor
Cataract, PRA en Patella Luxatie. Er kunnen ook verschillende
factoren een rol spelen bij het al dan niet optreden van deze
aandoeningen.
Wij willen op deze manier enkel de mensen informeren over een
kleine selectie van aandoeningen die bij de hond kunnen
voorkomen. Het is belangrijk dat fokkers rekening houden met
(erfelijke) aandoeningen bij het fokken teneinde het ras te
verbeteren en fouten of aandoeningen uit de Havanezer te
krijgen. Wij staan altijd open voor
aanvullingen of aanpassingen op deze pagina.
Cataract
(grauwe staar)
Cataract
of grauwe staar is een lensaandoening. Wanneer de eiwitten in
een lens troebel worden, verliest de lens geheel of
gedeeltelijk zijn transparantie. Het aangetaste gedeelte, het
cataract, kan wat troebel of volslagen ondoorzichtig worden.
Dit probleem kan een deel van de lens treffen, maar ook de
hele lens. Een compleet cataract resulteert in een witte,
kristallijnen lens met een gelige gloed. Het optreden van
cataract is onomkeerbaar.
De meeste cataracts zijn een erfelijke aangelegenheid, maar ze
kunnen ook ontstaan door verwonding en
spijsverteringsstoornissen, met name diabetes. Erfelijke
jeugdstaar komt voor bij meer dan tachtig rassen. Diabetische
cataracts kunnen binnen enkele weken ontstaan; ze kunnen zelfs
voor de eigenaar het eerste teken zijn dat de hond
suikerziekte heeft ontwikkeld.
Diagnose:
Eigenaar of dierenarts krijgt mogelijk een vermoeden dat de
hond een cataract heeft als de lenzen ondoorschijnend lijken
of het dier niet lijkt te zien. Cataracts worden echter vaak
verwisseld met de vertroebeling van het oog die zich voordoet
bij een hoornvliesafwijking. Een dierenarts zal de
aanwezigheid van een cataract bevestigen door oogheelkundig
onderzoek.
Behandeling: Operatief
ingrijpen is in sommige gevallen mogelijk.
Preventie:
Alle honden waarmee gefokt gaat worden, moeten onderzocht
worden op cataracts. Erfelijke jeugdstaar kan bij sommige
rassen pas in de zesde levensjaar aan het licht komen en
daarom is het nog belangrijker dat de ouders, grootouders en
overgrootouders van fokdieren bewezen vrij zijn van cataracts.
(Fogle : 216-217)
PRA
(Progressieve Retina Atrofie)
Deze
algemene, erfelijke oogaandoening is aangetoond bij meer dan
negentig hondenrassen. Bij PRA sterven cellen in het netvlies
af en verschrompelen de bloedvaten in het vaatvlies; als
gevolg daarvan gaat het gezichtsvermogen geleidelijk
achteruit.
Naarmate het netvlies minder in staat is licht waar te nemen,
verwijdt de pupil zich om maar zo veel mogelijk licht in het
oog te krijgen. Ook de lens kan veranderingen ondergaan.
Nachtblindheid is meestal het eerste teken van een verminderd
gezichtsvermogen. Met het verergeren van de aandoening wordt
het gebrek aan zelfvertrouwen duidelijk wanneer de hond ergens
vanaf wil springen of de trap af wil lopen. Uiteindelijk
sterft het hele netvlies af en wordt het oog blind.
Diagnose en
behandeling: De
ziekte wordt vastgesteld door oogheelkundig onderzoek. Er is
geen behandeling.
Preventie: Net
als bij erfelijke staar zijn er controleprogramma’s opgezet
om te waarborgen dat fokdieren vrij van PRA zijn. Nog
belangrijker is het om te weten dat vorige generaties van een
hond vrij zijn van zich laat openbarende PRA.
(Fogle : 220)
Tranende
ogen
Tranende
ogen zijn een symptoom dat bij veel aandoeningen voorkomt.
Hierbij is er te veel traanvocht in de ogen. Tranende ogen
kunnen zich voordoen omdat het normale afvoersysteem is
geblokkeerd omdat de buis te smal of bij de geboorte al
ontbrak. Zo’n slechte traanvochtafvoer wordt epiphora
genoemd. Sommige rassen hebben een erfelijke aanleg voor
verstopte traanbuisjes.
(Fogle : 212)
Kersenoog
Een
kersenoog of cherry eye is een ontsteking van de klier in het
derde ooglid. Het derde ooglid bestaat uit beweeglijke
kraakbeen dat geleverd wordt door het bindvlies. Achter het
kraakbeen, aan de kant van de oogbol, bevindt zich de onderste
traanklier. Om een nog onbekende reden zwelt deze klier op.
Als dat gebeurt, drukt hij het derde ooglid weg van het
oogoppervlak. Door de voortdurende druk van de onderste
traanklier omkrult het derde ooglid. De klier is zichtbaar als
een ronde, roze massa in de ooghoek.
Patella
Luxatie
Bij
dwergrassen komt deze erfelijke aandoening vaak voor. De
honden worden geboren met licht gedraaide scheenbenen waardoor
de kniebanden verzwakken. Daardoor kan de knieschijf ofwel
patella zich naar de binnenzijde van het been bewegen. Meestal
doet dat niet pijn, maar zodra de knieschijf wegrolt, kan de
poot niet meer worden belast. Een aangetaste hond blijft
rondlopen alsof er niets aan de hand is, maar huppelt een
beetje, zonder te steunen op de aangetaste achterpoot. Als de
knieschijf spontaan weer in de juiste positie terechtkomt, wat
meestal het geval is, functioneert de poot weer normaal.
Diagnose en
behandeling:
De aandoening wordt vastgesteld met een lichamelijk onderzoek.
Veel honden hebben geen behandeling nodig. Andere honden,
vooral in het geval van ernstige luxatie of gescheurde
laterale knieligamenten, worden geopereerd.
(Fogle : 368)
Legg
Perthes Calve (LPC)
Legg
Perthes Calve is
een gewrichtsaandoening die voorkomt bij sommige kleine
rassen. Bij deze heupaandoening sterft de heupkop langzaam af
onder invloed van een storing in de bloedvoorziening van de
heupkop (dijbeenkop). Bijgevolg verdwijnt het botweefsel door
gebrek aan voedingsstoffen. Ook het gewrichtskraakbeen dat
hierdoor zijn steun verliest stort in elkaar. Er ontstaat een
ernstig misvormd heupgewricht dat de hond veel pijn
veroorzaakt.
Op een bepaald moment stopt de afbrokkeling en start de
femurkop terug te groeien (zoals een gebroken bot dat zich
herstelt). Deze hergroei is fragiel en zal nooit volledig
herstellen. Het zal ook nooit als tevoren teruggroeien
waardoor ook pijn en artritis kan ontstaan. Ook hangt veel van
het kraakbeen af.
Deze aandoening treft vooral honden die tussen vier en twaalf
maanden oud zijn. Het risico is even groot bij zowel reuen als
teven. De grootte van de hond speelt geen rol. In ongeveer 10 tot 15 % van de gevallen zijn beide
heupen aangetast.
Oorzaak:
Legg Perthes Calve wordt beschouwd als een erfelijke
aandoening. De wijze van overerving is nog niet definitief
bepaald. Het lijkt niet eenvoudig autosomaal recessief, het
kan polygenetisch zijn en er kunnen andere factoren meespelen.
Dit geldt voor alle rassen. LPC kan ook worden veroorzaakt of teweeggebracht door een trauma. Tevens
is het mogelijk dat een trauma op de femurkop het bestaande
gebrek kan versnellen of verergeren en het vroeger kan
aantonen. Het trauma is dan niet echt de oorzaak, maar brengt
de aandoening sneller aan het licht.
LPC kan ook aangeboren (congenitaal) zijn. Er zijn dan weer
verschillende oorzaken mogelijk.
Diagnose: Een van de eerste symptomen is dat de hond krabt
en bijt naar de flank of de heupstreek. Hij zal het ook niet
prettig vinden op die plaats geaaid te worden. Vervolgens zal
hij meer en meer beginnen manken (afhankelijk van de graad van
necrose van de femurkop) en verliest de aangetaste poot
spiermassa. Bij onderzoek blijkt dat het bewegen van het
heupgewricht pijnlijk is en dat buigen en strekken maar
beperkt mogelijk is. Avasculaire necrose wordt vastgesteld met
röntgenfoto’s.
Behandeling:
In eerste instantie wordt de hond behandeld met medicatie
(pijnstillend en ontstekingsremmend). Er zijn helaas geen
medicijnen die het misvormde gewricht kunnen herstellen. Vaak
is een operatie onvermijdelijk. De afgestorven kop van het
dijbeen (de femurkop) wordt dan chirurgisch verwijderd. Bij
deze operatie wordt de dijbeenkop van het dijbeen gezaagd
waardoor er geen beenderig contact meer is. Daardoor
wordt de pijn uitgeschakeld. In de maanden die volgen,
ontwikkelt zich een ‘vals’ gewricht (pseudogewricht) dat
toch efficiënt is. Een geopereerde heup functioneert niet
altijd zo goed als een normale heup, maar kan de hond toch
vaak een normaal leven bieden. De revalidatie na de operatie
is lang en intensief. Hydrotherapie is aanbevolen.
In sommige gevallen is er echter geen operatie nodig. Als de
femurkop mooi teruggroeit, kan het zijn dat de hond er zelfs
geen last meer van heeft.
Preventie: Omwille
van de mogelijke erfelijkheid van de aandoening, zou niet
gefokt mogen worden met de getroffen hond. Het is niet
mogelijk om door voeding of beweging het optreden van de
ziekte te voorkomen.
Andere benamingen: Legg
Perthes Calve - de ziekte van Calvé - avasculaire necrose van
de femurkop - dijbeenkopnecrose
- asceptische necrose - osteonecrose van de dijbeenkop
Engelse benamingen: Calve-Perthes Disease - Legg-Perthes Disease (LCPD) -
Perthes Disease - Avascular Necrosis of the femoral head
(o.a.
Fogle : 368, SMK, SG)
Nuttige
links:
http://www.causus.be/vrij.cfm?Id=38
http://www.kyno-kennis.nl/Calveleggperthes.htm
http://www.vetsurgerycentral.com/legg_calve.htm
Heupdysplasie
(HD)
Heupdysplasie
is een gewrichtsaandoening. Het bekken houdt de twee dijbenen
vast in met kraakbeen bezette gewrichten. Als er iets mis is
in het gewricht, bijvoorbeeld als de aansluiting tussen
dijbeenkop en bekkenkom niet compleet is, kan de kop van het
dijbeen telkens tegen het kraakbeen van de bekkenkom botsen,
waardoor het kraakbeen gaat afslijten. Die aandoening heet
heupdysplasie. Een vaak voorkomende vorm van osteoartritis. In
het beginstadium zijn geen symptomen zichtbaar, maar zodra het
kraakbeen is afgesleten, begint de hond te manken.
Heupdysplasie komt vooral voor bij grote, snel groeiende
rassen. Erfelijke aanleg is de belangrijkste factor, die
heupdysplasie kan veroorzaken. Deze zogenaamde kwantitatieve
eigenschap kan zich door invloeden van buiten meer of minder
snel ontwikkelen. Hierbij moet men denken aan voeding in
kwantitatieve en kwalitatieve zin, gewicht en beweging.
Diagnose:
De diagnose wordt in de eerste plaats gesteld op basis van het
ras en een onderzoek van het heupgewricht op verzwakking. Op röntgenfoto’s
is te zien hoe erg de heupdysplasie is, maar vaak is er geen
verband tussen de toestand van de heupen en hoe slecht de hond
zich voelt.
Behandeling: Bij
de meeste honden kan de aandoening onder controle worden
gehouden door gewichtscontrole, middelmatige beweging en
pijnbeheersing met behulp van niet-steroïdale
ontstekingsremmers. Ook natuurlijke voedingsstoffen voor
gewrichten, waaronder glucosamine en chondroïtinesulfaat,
kunnen helpen.
In ernstige gevallen kunnen chirurgische ingrepen worden
uitgevoerd. Bij honden die minder dan
20 kg
wegen, kan de kop van het dijbeen eenvoudigweg worden
verwijderd. Zwaardere honden hebben vaak een nieuwe heup
nodig.
Preventie: De
beste preventie is selectief fokken. Voor het fokken wordt een
röntgenfoto gemaakt om de heupen te beoordelen. Die
beoordeling wordt vergeleken met de gemiddelden voor dat
ras.
(Fogle :
366-367)
Discus
Hernia
Een
Discus Hernia (Degeneratie
van de tussenwervelschijf of Disc Disease) is
een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen bij de
hond. Het komt het meeste voor bij de kleine rassen.
De tussenwervelschijven liggen onder het ruggenmerg. Door
verwonding of slijtage kan een schijf verzwakken of scheuren.
Daardoor drukt ze op de omliggende weefsels. Het
bindweefselkapsel van een schijf kan scheuren, zodat de kern
vrijkomt. Bij sommige grote honden kan het kapsel heel
blijven, maar de hele schijf tussen de wervels uit komen.
Een scheur in of verplaatsing van een schijf veroorzaakt pijn
en verlies van de spierfunctie, soms symmetrisch aan beide
kanten van het lijf. Als een schijf op het ruggenmerg drukt,
kan achter de schijf volledige verlamming optreden.
Diagnose: Vaak wordt de diagnose gebaseerd op het verleden van de
hond, het ras en de symptomen. Op röntgenfoto’s is de
ruimte tussen de wervels te zien, röntgencontrastfoto’s
(myelografie) tonen de druk op het ruggenmerg. Een analyse van
het ruggenmergvocht helpt bij het bepalen van de oorzaak. CT-
en MRI-scans geven de getroffen tussenwervelschijf
gedetailleerd weer.
Behandeling: Corticosteroïden helpen meestal als ze op de dag van
de verwonding zelf worden toegediend. Daarnaast is rust het
belangrijkste zodat de schijf weer op zijn oorspronkelijke
plek komt te zitten. In de meeste gevallen zal men 6 weken
platte rust voorschrijven. De hond mag niet spelen, springen,
rennen, op de achterste poten staan gedurende deze tijd. De
rust kan aangevuld worden met ontzwellende en pijnstillende
medicatie. Erge gevallen zal men chirurgisch behandelen.
(Fogle
: 352-353)
Een
breuk is het uitpuilen van een stuk weefsel door een
natuurlijke opening in de spierwand van de buik. De navelbreuk
komt het meeste voor, vooral bij puppy’s.
(Evans
: 80)
Navelbreuk
Een
navelbreuk of hernia umbilicalis ontstaat doordat de spierwand
rond de navelstreng zich niet sluit. Navelbreuken ontstaan
bijna altijd als gevolg van een foutje in de vroege aanleg van
de buik. Ze kunnen echter ook te maken hebben met een lichte
infectie van het stompje dat overblijft van de navelstreng.
Deze aandoening is algemener bij bepaalde rassen. Wellicht dat
de erfelijkheid een rol speelt.
Een
kleine breuk veroorzaakt niet veel problemen. Een grotere
breuk kan veel ernstiger zijn, doordat een deel van de darmen
erin terecht kan komen, waardoor de bloedtoevoer kan worden
afgeknepen: dit is een levensbedreigende situatie die
onmiddellijk moet worden verholpen.
Een navelbreuk kan bij een puppy van een paar weken oud
zichtbaar worden als een kleine zwelling op de navel. De
inhoud kan er in- en uitstulpen naar gelang de druk in de
buik.
Een navelbreuk is meestal klein en zacht, gevuld met vetrijk
weefsel. In de grotere breuken kunnen delen van de darmen of
andere delen van de buikinhoud zitten.
Diagnose: Als de puppy een knobbeltje op zijn navel heeft, vraag
dan aan de dierenarts bij de periodieke controle wat deze
ervan vindt. Als de puppy plotseling een grote zwelling
krijgt, moet u onmiddellijk naar de dierenarts gaan.
Een
navelbreuk is gemakkelijk te constateren. Als de hond een
grote navelbreuk heeft, voert de dierenarts onderzoek uit. Hij
maakt misschien röntgenfoto’s om te zien wat erin zit.
Behandeling: Kleine breuken verdwijnen vaak vanzelf als de puppy
opgroeit. De breuken die overblijven, zijn meestal klein en
hoeven niet te worden behandeld. Bij teven kunnen ze bij een
sterilisatie worden hersteld. Een grote breuk moet zo snel
mogelijk operatief worden hersteld om complicaties te
voorkomen.
Als
de breuk niet wordt behandeld, moet u er wel op letten of hij
niet groter wordt.
Preventie: Heeft de hond de genetische variant is het niet
verstandig met deze hond te fokken.
(Evans
: 80)
Liesbreuk
Bij een liesbreuk of hernia inguinalis is het gevaar op inklemming veel
groter dan bij een navelbreuk. Een liesbreuk groeit in de
praktijk meestal niet vanzelf dicht. Het beste is dat in alle
gevallen van een liesbreuk, ongeacht de leeftijd, maar het
liefst als de hond ouder is dan drie maanden, te opereren.
Een liesbreuk is te herkennen door zachte druk op de buik uit
te oefenen, van voor naar achter, waarbij er dan een bult
(breukzak) zichtbaar worden in één of beide liezen. Ook hier
is de inhoud van de breukzak (meestal vet, soms darmen) weer
gemakkelijk terug te duwen. Ook hier is de breukzak bij
inklemming hard en pijnlijk in plaats van zacht en pijnloos.
Soms is de bult of breukzak duidelijk zichtbaar.
De operatie is bijna altijd succesvol. Het risico is
natuurlijk wel groter bij een jonge pup dan bij een volwassen
hond. Toch is het aan te raden niet te lang te wachten met
opereren.
Bron o.a.: http://www.kyno-kennis.nl/liesbreuk.htm
Het hart van een hond werkt buitengewoon efficiënt. Het verhoogt de
aanvoer van bloed naar de longen en de rest van het lichaam
tijdens inspanningen en vermindert die aanvoer weer bij rust.
Het hart van de mens heeft eerder een machinaal ritme, terwijl
het hart van de hond geen vast ritme volgt.
Verschillende aandoeningen, zowel erfelijke als
niet-erfelijke, tasten het hart aan, zodat het zijn
levensnoodzakelijke functie niet meer naar behoren kan
vervullen. De meest voorkomende aandoening is een beschadiging
van de hartkleppen. Die komt vooral voor bij kleine rassen op
middelbare of hoge leeftijd. Ook een hartvergroting en een
verminderde werking van de hartspier komen regelmatig voor,
vooral bij grote rassen op jonge en middelbare leeftijd. Elke
hond met hartproblemen zou ieder halfjaar onderzocht moeten
worden.
(Fogle : 246)
Chronische
ziekte van de kleppen (Hartgeruis)
De slippen van de kleppen tussen de boezems en de hartkamers kunnen
opzwellen en vervormen, zodat ze de kamers niet meer goed
afsluiten. Daardoor kan er bloed terugstromen in een van beide
boezems nadat de kamers samengetrokken werden om het bloed uit
het hart te pompen. De lekkage verergert naarmate ook de
schade aan de klep verergert. Soms kan een van de chordae
tendineae, de bindweefselstrengen die de klepslippen op de
juiste plaats houden, scheuren. Dat deel van de klep wordt dan
onbruikbaar.
Diagnose: De aandoening wordt ontdekt doordat er hartgeruis wordt vastgesteld.
Meestal is de mitralisklep, de tweeslippige hartklep, die
tussen de linkerboezem en de linkerkamer ligt, aangetast. De
tricuspidalisklep, de drieslippige hartklep, die aan de
rechterzijde ligt, wordt slechts is eenderde van de gevallen
aangetast.
Hartgeruis komt voor bij jonge en oude honden. Meestal is
hartgeruis in jonge honden aangeboren, terwijl hartgeruis in
oudere honden vaak verbonden zijn aan hartklep ziekten.
Aangeboren geruis (die dus aanwezig zijn bij de geboorte) zijn
genetisch van aanleg. Het niet-aangeboren geruis kan zich op
elke leeftijd ontwikkelen. Bij oudere honden (over de 10 jaar)
komt hartgeruis vaker voor. Toch kan de mitralisklep ook op
jongere leeftijd (6 tot 9 jaar) verouderen. Soms ontwikkelt
geruis zich op jonge leeftijd (2 tot 5 jaar). Deze
vroegtijdige veroudering van de hartkleppen heeft vaak een
genetische basis.
Behandeling: Chronische ziekte van de kleppen is een belangrijke oorzaak van
hartfalen. Als je hartgeruis waarneemt bij de hond, ga dan
naar de dierenarts.
(Fogle : 250 en SMK)
Hartfalen
Een hart dat is aangetast door een ziekte en daardoor minder efficiënt
kan pompen (meestal door ziekte van de kleppen), kan dat
maanden tot jaren ‘compenseren’ door in grootte toe te
nemen. Ten slotte ontstaat toch hartfalen, waarbij bloed in de
aders wordt opgeslagen. Door die opslag wordt vocht uit de
bloedsomloop naar de lichaamsweefsels gestuurd, zoals de
longen en andere plaatsen.
Hartfalen kan langzaam of plotseling ontstaan. De eerste
symptomen zijn meestal sneller uitgeput zijn (snel buiten adem
geraken bij inspanningen) en sloom zijn. Omdat hartfalen zich
vooral voordoet bij oudere honden, worden die symptomen vaak
verkeerd begrepen als ouderdomskwalen. Een beetje later begint
de hond te hoesten, in het begin vooral na inspanningen en
’s nachts.
Als het hartfalen blijft aanhouden, kunnen nog andere
symptomen verschijnen. Bepaalde honden verliezen hun eetlust,
vallen af of ademen sneller. Soms veroorzaakt het vocht dat
uit de aders wordt verwijderd, buikwaterzucht (ophoping van
vocht in de buikholte) of zwelling van de ledematen. Bij
vochtophoping in de longen kan er roze, schuimend vocht worden
opgehoest.
In een later stadium knielt de hond vaak op zijn ellebogen en
steekt hij zijn kop vooruit om beter te kunnen ademen. Het
tandvlees en de tong worden blauw. De polsslag versnelt en kan
onregelmatig worden. Bij de minste inspanning kan de hond
flauwvallen.
Er zijn verschillende oorzaken van hartfalen die ofwel
gebonden zijn aan een verminderde hartspierfunctie ofwel aan
een verminderde pompfunctie. Voorbeelden van het eerste geval
zijn cardiomyopathie (ziekte van de hartspier) en myocarditis.
Diagnose: Als de hond al aan een hartziekte lijdt, zal de dierenarts hartfalen
vaststellen wanneer de eerste tekenen zich voordoen. Als de
hond nog geen hartziekte heeft, wordt een röntgenfoto van de
borst en de buik, een ECG en een echocardiogram gemaakt. Als
hartfalen eerst de rechterzijde van het hart aantast, wordt
soms een bloedonderzoek naar hartwormen gedaan.
Behandeling: Honden met een hartziekte die nog geen tekenen vertonen van hartfalen,
worden normaal behandeld. Wanneer de eerste symptomen van
hartfalen zich voordoen, krijgt de hond een bijkomende
behandeling met ACE-remmers en vochtafdrijvende middelen. Er
bestaan ook andere medicijnen. Regelmatige beweging is goed
zolang de hond er niet van hoest of snel ademt.
(o.a. Fogle : 250-251)
Hypothyroide
Een
schildklier die niet voldoende actief is, is waarschijnlijk
het meest voorkomende hormonaal probleem bij honden. Bij vier
op vijf lijders gaat het om een immuungerelateerde aandoening,
waarbij de schildklier wordt aangevallen en vernietigd door
het immuunsysteem.
Hypothyreoïdie komt bij bepaalde rassen vaker voor dan bij
andere rassen.
Diagnose: Naast de fysieke symptomen (zoals futloosheid,
gewichtstoename, snel moe zijn en dunner haar) kunnen er ook
ongewone gedragsveranderingen plaatsvinden. De dierenarts kan
verschillende tests uitvoeren om na te gaan of de hond
hypothyreoïdie heeft.
Behandeling: Aangetaste honden reageren na enkele dagen op het
synthetische hormoon L-thyroxine, waardoor ze alerter en
actiever worden. Na enkele weken is er gewichtsverlies, maar
het kan 12 weken duren voor de vacht verandert. De
vooruitzichten zijn goed. Bij dagelijkse toediening heeft de
hond een normale levensverwachting.
(Fogle
: 331-332)
Hyperthyroide
Hyperthyreoïdie
of een overactieve schildklier is een aandoening aan de
schildklier bij de hond. Een te hoge productie van
schildklierhormonen komt zelden voor. Hyperthyreoïdie wordt
bijna altijd veroorzaakt door een tumor die hormonen
produceert.
Een hond met een overactieve schildklier eet veel, maar
verliest toch gewicht. De aandoening gaan meestal, maar niet
altijd, gepaard met veel drinken en plassen. De hond wordt ook
fysiek actiever en er doen zich gedragsveranderingen, zoals
prikkelbaarheid en agressie, voor.
Diagnose: Aangetaste honden zijn meestal tien jaar oud, maar
kunnen ook veel jonger zijn. Een vergrote schildklier voelt de
dierenarts in de hals. Als de dierenarts hyperthyreoïdie
vermoedt, neemt hij bloedmonsters. De hond lijdt aan
hyperthyreoïdie als daarin verhoogde hoeveelheden
schildklierhormonen worden gevonden.
Behandeling: Een schildkliertumor wordt het best chirurgisch
verwijderd. Die oplossing is vooral aanbevolen bij goedaardige
tumoren, maar is minder effectief bij kwaadaardige tumoren.
Chemotherapie en röntgenbestraling verlengen het leven van de
aangetaste hond en verbeteren de kwaliteit ervan.
(Fogle
: 332)
Levershunt
Een
andere benaming voor levershunt is portosystemische shunt. Bij deze aandoening is er een abnormale verbinding
(d.i. een ader: de zogenaamde “shunt”) tussen de poortader
(die bloed van darmen naar lever voert) en de achterste holle
ader (die bloed naar het hart voert). Daardoor wordt een deel
van het bloed niet gezuiverd in de lever. Het circuleert door
het lichaam met gifstoffen zoals ammoniak en komt zo in de
hersenen terecht waar het een ontsteking kan veroorzaken
(hepatische encefalopathie).
Sommige rassen hebben erfelijke aanleg voor levershunt. Bij
ongeboren pups is er een natuurlijke verbinding tussen de
poortader en de holle ader, omdat het spijsverteringsstelsel
nog niet werkt. Bij de geboorte zou die verbinding automatisch
moeten worden afgesloten, maar soms gebeurt dat niet. Een
levershunt kan ook ontstaan door leverbeschadiging. Aangetaste
honden vertonen symptomen van hersenontsteking,
spiertrillingen en zijn futloos. Sommige honden hebben veel
dorst en braken.
Diagnose en
behandeling: De
diagnose wordt met een bloedonderzoek, meting van galzuur, röntgenfoto’s
en ultrageluid gesteld. De levershunt wordt chirurgisch
afgesloten.
Antibiotica worden toegediend om bacteriën die ammoniak
produceren te vernietigen.
Honden met een leveraandoening kunnen speciale diëten volgen.
Daarin worden extra specifieke voedingsstoffen verwerkt en een
beperkte hoeveelheid lichtverteerbare eiwitten van hoge
kwaliteit.
Preventie:
Een portosystemische shunt is een aangeboren afwijking en komt
dus voor bij jonge honden. Met honden met levershunt mag niet
gefokt worden.
(Fogle : 296-297)
Nuttige link: http://www.yahwoof.com/levershunt.html
Tumoren
Een
tumor is een abnormale ophoping van weefsel, die ontstaat
wanneer cellen in een bepaald van het lichaam zich te snel
voortplanten. Tumoren zijn onder te verdelen in kwaadaardige
en goedaardige soorten. Kwaadaardige tumoren dringen
omliggende weefsels in en kunnen zich uitzaaien via de
bloedbaan of via lymfevloeistoffen naar andere organen.
Goedaardige gezwellen groeien langzaam en zaaien zich niet
uit. Bij honden komen de meeste gezwellen voor op de huid,
melkklierweefsel, botten, lymfesysteem, milt en lever.
Tumoren komen vaak voor bij honden. De meeste zijn goedaardig.
Kwaadaardige tumoren kunnen reden zijn tot bezorgdheid maar
sommige kankergezwellen kunnen goed behandeld worden.
(Fogle : 130) Meer info op pp. 130-141.
Allergieën
De
gezondheid van een hond hangt af van zijn immuunsysteem. Dit
systeem herkent en vernietigt vreemde of schadelijke stoffen
in het lichaam waaronder kwaadaardige lichaamscellen. Het
systeem kan geactiveerd worden door fysieke of psychische
processen en schakelt in en uit wanneer nodig. Als het niet
goed inschakelt, heeft de hond zwakke immuunreacties en lijdt
hij aan immunosuppressie, of is hij is hij immuundeficiënt.
Als het immuunsysteem overgevoelig is en niet wil
uitschakelen, kunnen allergieën of auto-immuunziekten
voorkomen.
Het immuunsysteem kan overactief worden en reageren op
schadelijke stoffen zoals vlooienspeeksel, huismijt, pollen of
voedsel. Zo ontstaan allergieën. Met andere woorden, een
allergie is het gevolg van een reactie van het immuunsysteem
dat reageert op één of meerdere stoffen, de allergenen
genaamd. Het lichaam reageert met het aanmaken van
afweerstoffen. Het eerste teken bij de meeste honden is jeuk.
Allergische reacties op bepaalde soorten voedsel, medicijnen
of chemicaliën waren voor het begin van de twintigste eeuw
nauwelijks bekend. Zoals allergieën bij mensen zijn
toegenomen, zo is het ook bij honden.
Allergische reacties kunnen zich manifesteren op de huid van
uw hond, wat jeuk veroorzaakt; op de slijmvliezen in de
luchtwegen, waardoor niezen, hoesten en moeizame ademhaling
optreedt; of op de wanden van het spijsverteringsstelsel, wat
diarree of braken tot gevolg heeft. Chemische stoffen in
insectenbeten (vlooienspeeksel), bepaalde soorten voedsel,
medicijnen, planten, huisstofmijt, pollen, schimmelsporen en
zelfs onze huidcellen kunnen een allergische reactie
teweegbrengen.
(Fogle : 120 en 124)
Een dier kan dus allergisch reageren op:
- medicatie (zoals penicilline)
- voeding (vooral eiwitten)
- insecten (zoals vlooien)
- planten (zoals grassen)
- bomen
- kruiden
- inhalatie allergenen (pollen)
- infecties (vreemd voorwerpreacties)
De beste behandeling is het vermijden van de irriterende stof.
Dit kan bereikt worden in het geval van voeding en soms bij
omgevingsallergenen. Maar dit is niet altijd mogelijk. Er zijn
tal van medische behandelingen, bijvoorbeeld speciale
shampoos. Voor sommige allergieën bestaan goede
behandelingen. Raadpleeg dus altijd uw dierenarts.
Schijndracht
Een
schijndracht is een normaal fenomeen. Waarschijnlijk is het
ooit ontstaan om teven in een meute de mogelijkheid te geven
pups te zogen waarvan de moeder is verdwenen.
Elke teef krijgt na elke ovulatiecyclus een schijndracht.
Sommige teven reageren echter fysiek en in hun gedrag sterker
op die schijndracht dan anderen. Soms is de reactie zo
overdreven dat medische hulp noodzakelijk is.
Gedragsveranderingen gaan van humeurigheid, bijten en de
neiging weg te kruipen tot de behoefte om aangeraakt te worden
in het bijzijn van mensen.
De teef zal meer janken. Sommige teven janken en zien er
futloos uit, alsof ze zwaar ziek zijn. Soms wordt de teef
bezitterig en neemt ze haar speeltjes overal mee naartoe. Veel
teven hebben de neiging slechts bepaalde dingen uit hun
eetbakje op te eten, wat wijst op een verandering van smaak.
Diagnose:
De borstklieren vergroten vaak en worden actief. Als u op de
tepels knijpt, komt er melk uit. De buik is een beetje
opgezwollen, zodat het lijkt of de teef echt drachtig is. In
extreme gevallen verliezen teven hun eetlust, worden ze
rusteloos en bootsen ze lichtjes de geboorte na op het
tijdstip dat de pups geboren zouden worden.
Behandeling:
Schijndracht vereist geen behandeling, tenzij uw teef zich
fysiek of psychologisch slecht voelt. Als er toch een
behandeling wordt gestart, omvat die meestal de orale
toediening van prolactineremmers.
(Fogle : 314-315)
Epilepsie
Bij
epilepsie is er een stoornis in de elektrische activiteit van
de hersenen, waardoor een aanval ontstaat. De term verwijst
ook naar het feit dat een hond regelmatig stuipen heeft.
Een gegeneraliseerde aanval houdt in dat de hond het
bewustzijn verliest en dat er ongewenste activiteiten
plaatsvinden, zoals spiertrekkingen, trappelen met de poten,
bevingen en spiertrillingen in het gezicht. Tijdens een
aanval, ook stuip of convulsie genoemd, verliezen honden
speeksel, urine en ontlasting. De pupillen zijn verwijd. Bij
een partiële aanval treden slechts enkele van die symptomen
op en verliest de hond niet noodzakelijk het bewustzijn.
(Fogle : 342)
Epilepsie is de meest voorkomende oorzaak van stuipen (of
toevallen) en treedt op wanneer abnormaal veel elektrische
activiteit in de hersenen vrijkomt. De stuipen kunnen beperkt
blijven, in een reeks voorkomen of lang duren (meer dan vijf
minuten). Mogelijke oorzaken zijn verwonding van de hersenen,
vorming van littekenweefsel in de hersenen of een hersentumor.
Andere oorzaken zijn een laag gehalte calcium in het bloed,
een lage bloedsuiker, een trauma, hypocephalus, rondtrekkende
spoelwormlarven, encefalitis na hondenziekte of verwonding van
de hersenen door vergiftiging of zonnesteek. Stuipen kunnen
erfelijk zijn.
Stuipen kunnen heel ernstig zijn (de “grote aanval”
bestaande uit drie stadia:
aura, ictus en post-ictus) of amper merkbaar zijn (de “kleine
aanval”).
(Fogle : 345)
Eén toeval betekent nog niet dat de hond aan epilepsie lijdt,
daarom wordt er geen behandeling gestart tenzij er meer
aanvallen volgen. Als er geen oorzaak wordt gevonden, worden
meestal medicijnen voorgeschreven die de toevallen tegengaan.
(Evans : 79)
Soms is de oorzaak van epileptische aanvallen moeilijk te
achterhalen. Uit onze eigen ervaring met onze Maltezer weten
we dat ze ook tot stand kunnen komen door pijnaanvallen (de
pijn wordt veroorzaakt door een ander probleem). Soms gaat een
aanval gepaard met een helse kreet. Dat was het geval bij ons
Maltezertje. Het is verschrikkelijk om dit mee te maken!
Het is heel belangrijk de hond tijdens een epileptische aanval
te beschermen zodat deze zich niet verwondt, stel hem ook
gerust en geef hem na de aanval een beetje water te drinken.
Blijf ook bij hem als hij na de aanval verward lijkt. Door hem
te strelen en tegen hem te praten kan je hem kalmeren. Als een
aanval meer dan zes minuten duurt, moet de dierenarts
ingeschakeld worden.
Kortharig
gen (Shavanese)
Wanneer
een Havanezer twee exemplaren van het recessieve kortharig gen
heeft, zal hij kortharig zijn. De Havanezer heeft korte haren
op de kop en poten en langere franjes op de oren, het lichaam
en de staart. Een Havanezer met een exemplaar van dit
recessieve gen is drager deze eigenschap en kan het doorgeven
aan zijn nakomelingen. Rond de 6 à 8 weken is een kortharige
Havanezer te herkennen door het verschil in vacht. Behalve de
lengte van z’n haren, is er geen verschil in bouw of
karakter tussen de kortharige en de normale langharige
Havanezer. Sommigen noemen de kortharige Havanezer ook wel
“Shavanese” (uit het Engels: "Short Haired
Havanese").
(SMK)
Bronvermelding:
Dr. Bruce Fogle, Medisch Handboek Honden. Het complete
naslagwerk. Tirion Natuur, 2003.
Mark Evans, Hondendokter. Zo behandelt u ziekten en
aandoeningen bij uw hond.Van Reemst, 1998. Nuttige
link:
http://www.mts.net/~mckay55/genetics.html
http://www.kyno-kennis.nl/namentekst.htm
Deze
teksten zijn overgenomen uit verschillende bronnen die we
telkens vermelden. Wij willen enkel de mensen informeren over
deze ziektes en aandoeningen en zeker geen absolute waarheden
voorstellen. Wij raden iedereen aan om contact op te nemen met
zijn dierenarts in het geval dat de hond ziek lijkt te zijn of
abnormale symptomen vertoont.
|